vrijdag 20 maart 2009

201. Roodkapje, Jan Wolf en Paulus de Boskabouter



Een kortere versie (202) van dit sprookje is gemaakt voor 'Het Fantasierijk'.
Daar is namelijk de limiet van 500 woorden aan verbonden.

Heel lang geleden was er eens een snelheidscontroleur, Jan Wolf. Zijn vaste werkplek, een onopvallende plek tussen de bosschages, lag aan het Bospad. Omdat hij doorgaans nogal grimmig keek, noemden de buren hem 'boze Wolf'. Hij kon namelijk nooit verdragen dat de buren geregeld bij de buurtsuper van die heerlijke kippetjes haalden, die allemaal zijn neus voorbij gingen. Nee, kiplekker voelde hij zich er helemaal niet bij. Nog nooit hadden ze hem in al die jaren uitgenodigd om eens lekker te komen peuzelen. Zijn taak, iedereen stelselmatig op de bon slingeren, zat er voor vandaag nog lang niet op. Het Bospad, een laantje genoemd naar een hoge ambtenaar in Regeringsstad, Paulus Bos, was inmiddels een bekende doorgangsroute geworden. Iedereen, die er langs kwam, moest onmiddellijk aan Paulus Bos denken. Daarom wilde iedereen er zo snel mogelijk voorbij.
In zijn vrije tijd speelde hij (Paulus Bos) samen met zijn Pa en zijn broer Niek voetbal. Op de manier zoals ze dat altijd deden, Paniekvoetbal. Verder had Paulus zich verdienstelijk gemaakt binnen de kabouterbeweging. Nou ja, beweging, de enige beweging die hij maakte was schommelen. Iedereen noemde hem dus Paulus de Boskabouter. In zijn kamer stond een grote schatkist. Niemand wist wat er precies inzat. Daar bleef hij pal bovenop zitten en iedereen die in de buurt kwam joeg hij weg. Ook grote jongens. Hij probeerde de grote jongens, de reuzen, weer klein te krijgen. Hij pakte eerst al hun geld af en stuurde ze daarna het bos in. Dat vonden de bewoners van het Hofje in de binnenstad, het 'Binnenhof', zo geweldig, dat ze het laantje voortaan naar hem, Paulus Bos (Paulus de Boskabouter), het Bospad noemden. Burgemeester Geert 't Wild spijkerde hem samen met wethouder Rosita Donkwankel een week daarna onder luid gejuich van de inwoners aan een Balkie (het bordje dan). Zo kon iedereen feilloos de weg naar Bos vinden.

Wolf zat te wachten op dat ene meisje dat bijna iedere dag langs kwam zoeven met veel te hoge snelheid. Hij zou haar zeker een keer te grazen nemen. Die middag had hij geluk: daar kwam ze aan op haar scootertje: Roodkapje. Tenminste, zo noemde hij haar, want het was een lekker ding met een rode scooterhelm op. Nee, ze was niet met die helm geboren, maar ze droeg hem wel altijd. Wolf verstopte zich wat tussen de struiken op het Bospad en toen ze passeerde riep hij 'ahum'. Het meisje schrok zo, dat van schrik haar scooter afsloeg. 'Waar ga jij henen?', vroeg hij op gewichtige toon. 'O, eh, ik ga naar grootmoeder, koekjes brengen', antwoordde ze, 'want ze is ziek' en ze wees naar het mandje voorop haar scootertje, waar allerlei lekkernijen in lagen. 'Zo koekjes, toe maar' en hij keek naar de heerlijke cake in haar mandje. 'Dat ziet er lekker uit. Daar gaat je grootmoeder helemaal van flippen zeker?'Hij vertelde niet dat hij meer wist. Het was vast weer zo'n spacecake. Daar word je wel goed ziek van. Als hij een keer de ruimte kreeg, dan zou hij eens verder snuffelen. Dat oude excentrieke dametje woonde in een vervallen 
huisje, verderop langs het Bospad. Iedereen noemde haar 'grootmoeder', maar het was een vreemd mens. In plaats van katten, hield ze daar een extravagant gezelschap bijeen. Zeven geiten, die ze 's avonds naar binnen joeg. Van schrik kropen die beesten dan in één van de grote Engelse staande klokken, die in haar kamer stonden. Het mens wat helemaal getikt. Ze was nog in de sixties blijven hangen, want er kwamen allemaal rare extreme figuren over de vloer. Een bleek meisje met lang zwart haar, die ze Sneeuwwitje noemden. Dat kind dronk continu appelsap met bier door elkaar, dus dat had een raar effect op haar gestel. Dan sliepen daar ook nog twee kinderen. Hans, een jongetje en een meisje waarvan niemand de naam wist, een raar grietje. Omdat er weinig plaats was in de kamer, sliepen ze in een groot kolenhok achterin de tuin. Die jongen had hele scheve tanden, want hij knabbelde aan de dakpannen, omdat hij dacht dat 'ie die kon oppeuzelen. Gelukkig had hij niet zover doorgebeten als 'grootmoeder', want die miste inmiddels het grootste deel van haar gebit. Er stond ook nog een ezel aan een touw en het gerucht ging dat 'grootmoeder' allemaal gouden munten uit de schatkist van Paulus Bos gestolen had.


Nee, Wolf dacht er zo het zijne van. 'Rijd maar snel door, naar Grootmoeder' zei hij. Ondertussen stapte hij snel op zijn mountainbike en reed naar het huisje van grootmoeder. Hij keek naar binnen en zag dat ze op het bed lag. Ze lag zo raar met haar ogen te draaien. Ze was vast nog dizzy van de spacecake van de vorige week. Ze had niets in de gaten toen hij haar een optater gaf en haar wegmoffelde in de waterput buiten het huisje. Eerst riep hij nog: 'vrouw, hollen', maar ze struikelde over een paar grote laarzen die op de drempel van het huisje lagen en viel ondersteboven in de put. Inmiddels was er een reusachtige vent gearriveerd, met een maatje op zijn hielen. Er gingen geruchten dat die reus het met 'grootmoeder' aanpapte, want hij was helemaal verkikkerd van haar. Wolf stond in gedachten bij de vijver achter het huisje, waar ook nog eens een klein meisje op een grote erwt zat, met een enorme spiegel in haar handen. Hij kon hij wel duimendik uitrekenen, dat er van het hele gezelschap in die entourage niets klopte. Daar moest voor eens en voor altijd maar mee afgerekend worden. Hij begon maar met die Roodkapje. Hij zou Roodkapje wel eens verrassen. Daarom kroop hij snel in het bed van 'grootmoeder' zette haar kanten muts op en toen Roodkapje even later binnenkwam in het huisje, riep hij: 'Ha daar ben je, ik kan je wel opvreten.'
Het bedeesde meisje keek naar 'grootmoeder' en ze vond dat ze er nog beroerder uitzag dan de vorige week. 'O grootmoeder, wat hebt u een grote oren, zei ze. Ja kind ik heb de hele week mijn koptelefoon op gehad, om naar 'Elvis en de Shadows' te luisteren.' 'Maar grootmoeder, wat ziet uw gebit er slecht uit' 'Ja kind, dat komt van alle zure appels, waar ik doorheen moest bijten'. O grootmoeder wat hebt u een grote mond.' 'Meisje, dat weet je toch, ik ben zo brutaal als wat, altijd al geweest.' Net op dat moment wilde Wolf toehappen. Hij kreeg de kans niet, want op dat zelfde ogenblik kwam Paulus Bos binnen, die zei: 'Dat zou je wel willen hé, ouwe snoeperd, er wordt niet gesnoept, want de grote reus heeft net van mijn bonussoep gegeten en hij is er helemaal misselijk van geworden. Jan Wolf haalde snel de kanten muts van zijn hoofd en toen kwam zijn ware gedaante tevoorschijn. Van schik liet Paulus alle gouden munten op de vloer vallen, die hij van de reuzen had afgepakt en die hij net uit zijn beurs wilde halen.

Dat krijg je er nou van als je te veel wilt hebben en alles gaat oppeuzelen...

© Matti, 20 maart 2009
Reacties op mijn blogs stel ik altijd op prijs.

Geen opmerkingen: